Historie van het kapucijnenklooster en taverne & speeltuin


Het kapucijnenklooster (Dreef 36-38) werd in 1687 gesticht door Jan de Wyse, een rijke katholieke zakenman uit Breda, op grond geschonken door Maria Gabriella de Lalaing, de gravin van Hoogstraten. Door de aanhoudende godsdienstvervolgingen kwamen vele katholieken uit Noord-Brabant hun godsdienstplichten vervullen in de kapel van Meersel of in de Sint-Salvatorkerk van Meerle.

Jan de Wyse uit Breda financierde de stichting . Hij was al lange tijd zinnens een stichting te maken. Op een dag reed hij naar de heide in Meersel. Nadat zijn paard weigerde over de grachten en sloten te springen en het weer slechter werd, besloot hij naar Breda terug te keren. Hij liet zijn wandelstok achter als merkteken op de plaats waar het klooster zou komen. Naast Jan de Wyse droegen ook zijn tante Petronella Bernagie en de heer van Eynatten bij in de kosten voor het klooster.

Op 21 mei 1687 kwamen de eerste vier kapucijnen in Meersel aan . Ze werden feestelijk ontvangen door Jan de Wyse en ze kregen een onderkomen in de Blauwe Hoeve. Lang zouden ze er niet verblijven. Ze verhuisden al heel snel naar een eigen schuurtje dat ze zelf op de oever van de Mark hadden gebouwd. Op 25 juni 1687 werd de eerste steen van het klooster gelegd. De steen en het terrein werden door de passtoor-deken van Hoogstraten, kanunnik Verhulst, gewijd. Op 16 december 1687 namen de paters hun intrek in het eerste gedeelte, de schuur werd enkel nog als kapel gebruikt. Op 28 september 1688 werd de kerk in gebruik genomen. Er waren toen al zeven paters en vijf broeders. Pas op 7 mei 1690 werd de kerk ingewijd door de bisschop. Door de grote toeloop van volk was er nood aan een goede toegangsweg en daarom werd nog hetzelfde jaar de Dreef aangelegd.

Zo ontstond gaandeweg de naam Meersel-Dreef. De kerk en het klooster werden nog verschillende malen vergroot.

In 1725 overleed Jan De Wyse. In de middenbeuk van de kerk kan je nog zijn grafzerk vinden en die van zijn vrouw Ida van Rucphen.

In 1794 werden met de inname van de Zuidelijke Nederlanden door de Fransen de kloosters afgeschaft. Ondanks hun protesten kregen de kapucijnen op 19 augustus 1796 bevel het klooster te verlaten, zo niet zouden ze verbannen worden naar het eiland Rè, Oléron of de kusten van Nieuw Guinea. Op 24 september 1797 droegen ze de laatste keer de mis op. Ze verbleven niet meer in het klooster maar in de Blauwe Hoeve en ze verhuisden kort daarna naar de Noordelijke Nederlanden.

 

 
Het klooster werd in december 1797 verkocht aan Christiaan Schrickx
van Meerle. Hij verklaarde in 1805 dat hij die aankoop deed voor de kapucijnen.

 
Na het concordaat van 1801 tussen de Kerk en de Franse republiek konden de kapucijnen terugkeren naar het klooster, maar de orde werd afgeschaft in 1804. In 1823 werd het klooster, nog steeds eigendom van Christiaan Schrickx. geschonken aan de gemeente Meerle, onder de voorwaarde dat bij de terugkeer van de kapucijnen het klooster weer in hun bezit zou komen en dat de opbrengst ervan zou dienen voor onderhoud van één of meerdere priesters in de kloosterkerk. In 1834 stierf de laatste pater en kwam het klooster volledig ten laste van de gemeente Meerle. Vanaf 1838 tot 1846 verbleven er trappisten en kreeg het de naam Benedictusheem.


Pas in 1864 verleende het aartsbisdom toestemming voor de terugkeer van de paters. Op 5 januari 1865 kwamen er opnieuw kapucijnen in het klooster, verwelkomd door de inwoners van Meersel-Dreef en de omliggende parochies. Door moeilijkheden met betrekking tot de eigendomssituatie moesten ze in 1876 het klooster opnieuw verlaten. Eén van de erfgenamen van Christiaan Schrickx slaagde erin om voor de rechtbank de overdracht aan de gemeente Meerle en de clausule dat het klooster terug zou gaan naar de kapucijnen indien de orde hersteld werd, ongeldig te laten verklaren. Dankzij een schenking konden de paters in 1879 het klooster wel definitief kopen en terugkeren.


De huidige vorm van het klooster kwam tot stand in 1929, toen er een ziekenhuis voor kapucijnen aan toegevoegd werd .


In 1962 kwam de laatste grote uitbreiding met de speeltuin ‘De Zevenster’ aan Dreef 42 en er is ook een grote taverne op dit adres.

Het klooster is al die tijd een eenvoudig en sober gebouw gebleven, geheel in de lijn van de regel van de orde.